Amos 9:1-10

1 Ik zag den Heere staan op het altaar, en Hij zeide: Sla dien knoop, dat de posten beven, en doorkloof ze allen in het hoofd; en Ik zal hun achterste met het zwaard doden; en vliedende zal onder hen niet ontvlieden, noch de ontkomende onder hen behouden worden.
2 Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen.
3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik ze naspeuren en van daar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik van daar een slang gebieden, die zal ze bijten.
4 En al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede.
5 Want de Heere HEERE der heirscharen is het, Die het land aanroert, dat het versmelte, en allen, die daarin wonen, treuren; en dat het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte.
6 Die Zijn opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn benden heeft Hij op aarde gefondeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem; HEERE is Zijn Naam.
7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israels? spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriers uit Kir?
8 Ziet, de ogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van den aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de HEERE.
9 Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israels onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet een steentje zal er ter aarde vallen.
10 Alle zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het kwaad zal tot ons niet genaken, noch ons voorkomen.

Amos 9:1-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO AMOS 9

This chapter contains the fifth and last vision the prophet saw; which represents the certain desolation of the land, city, and temple, and the slaughter of all sorts of persons, high and low, none should escape it, Am 9:1; be they where they would, they should be found out, whether in hell or heaven, on the tops of the highest mountains, or in the bottom of the sea, or in a foreign land, since the eyes of the Lord were upon them for evil, Am 9:2-4; nor could they hope to escape, when they considered his greatness and his power, and what he could do, and had done; and how they had behaved towards him, even though they were the people he had brought out of Egypt, Am 9:5-7; but though the sinful kingdom should be destroyed, yet not utterly, a remnant should be saved, Am 9:8-10; and the chapter is concluded with gracious promises of raising up the tabernacle of David fallen down, and of the return of the people of Israel to their own land; and of their settlement and continuance in it, never more to depart from it, Am 9:11-15.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.