1 Samuël 2:1-8

1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn hart springt van vreugde op in den HEERE; mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden; want ik verheug mij in Uw heil.
2 Er is niemand heilig, gelijk de HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God!
3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en Zijn daden zijn recht gedaan.
4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden, zijn met sterkte omgord.
5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden.
6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen.
7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 Hij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beerven; want de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.

Images for 1 Samuël 2:1-8

1 Samuël 2:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST SAMUEL 2

In this chapter the song of Hannah is recorded, 1Sa 2:1-10, and an account is given of the return of Elkanah and Hannah to their own home, and of the care she took yearly to provide a coat for Samuel, and of her being blessed with many other children, and of the growth and ministry of Samuel before the Lord, 1Sa 2:11,18-21,26, and of the wickedness of the sons of Eli, 1Sa 2:12-17, and of Eli's too gentle treatment of them when he reproved them for it, 1Sa 2:22-25 and of a sharp message sent him from the Lord on that account, threatening destruction to his house, of which the death of his two sons would be a sign, 1Sa 2:27-36.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.