1 Samuël 10:20-27

20 Toen nu Samuel al de stammen van Israel had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt.
21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen naar zijn geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt; en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt. En zij zochten hem, maar hij werd niet gevonden.
22 Toen vraagden zij verder den HEERE, of die man nog derwaarts komen zou? De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft zich tussen de vaten verstoken.
23 Zij nu liepen, en namen hem van daar, en hij stelde zich in het midden des volks; en hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts.
24 Toen zeide Samuel tot het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren heeft? Want gelijk hij, is er niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden: de koning leve!
25 Samuel nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en schreef het in een boek, en legde het voor het aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuel het ganse volk gaan, elk naar zijn huis.
26 En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem, welker hart God geroerd had.
27 Doch de kinderen Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen? en zij verachtten hem, en brachten hem geen geschenk. Doch hij was als doof.

1 Samuël 10:20-27 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST SAMUEL 10

In this chapter we read of Saul's being anointed king by Samuel, 1Sa 10:1, and of certain signs given as confirming the same, which should come to pass, and did, before Saul got to his father's house, 1Sa 10:2-13, of his arrival at his father's house, and of what passed between him and his uncle there, 1Sa 10:14-16, of Samuel's calling all Israel together at Mizpeh, and of the election of Saul by lot to be king, and of his being declared such, 1Sa 10:17-25, and of his return to his city, being respected by some, and despised by others, 1Sa 10:26,27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.