1 Samuël 5:1-7

1 De Filistijnen nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van Eben-Haezer tot Asdod.
2 En de Filistijnen namen de ark Gods, en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze bij Dagon.
3 Maar als die van Asdod des anderen daags vroeg opstonden, ziet, zo was Dagon op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN. En zij namen Dagon en zetten hem weder op zijn plaats.
4 Toen zij nu des anderen daags des morgens vroeg opstonden, ziet, Dagon lag op zijn aangezicht ter aarde gevallen voor de ark des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide palmen zijner handen afgehouwen, aan den dorpel; alleenlijk was Dagon daarop overgebleven.
5 Daarom treden de priesters van Dagon, en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op den dorpel van Dagon te Asdod, tot op dezen dag.
6 Doch de hand des HEEREN was zwaar over die van Asdod, en verwoestte hen; en Hij sloeg ze met spenen, Asdod en haar landpalen.
7 Toen nu de mannen te Asdod zagen, dat het alzo toeging, zo zeiden zij: Dat de ark des Gods van Israel bij ons niet blijve; want Zijn hand is hard over ons, en over Dagon, onzen god.

1 Samuël 5:1-7 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST SAMUEL 5

This chapter relates how that the ark being brought by the Philistines to Ashdod, and placed in the temple of their idol, that fell down before it, 1Sa 5:1-5, that the hand of the Lord was upon the men of Ashdod, and smote them with emerods, 1Sa 5:6,7 and being carried to Gath, the men of Gath were smitten likewise with the same, 1Sa 5:8,9, and after that the men of Ekron, whither it also was carried, 1Sa 5:10-12.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.