1 Samuël 6:8-18

8 Neemt dan de ark des HEEREN, en zet ze op den wagen, en legt de gouden kleinoden, die gij Hem ten schuloffer vergelden zult, in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga.
9 Ziet dan toe, indien zij den weg van haar landpale opgaat naar Beth-Semes, zo heeft Hij ons dit groot kwaad gedaan; maar zo niet, zo zullen wij weten, dat Zijn hand ons niet geraakt heeft; het is ons een toeval geweest.
10 En die lieden deden alzo, en namen twee zogende koeien, en spanden ze aan den wagen, en haar kalveren sloten zij in huis.
11 En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen, en de beelden hunner spenen.
12 De koeien nu gingen recht in dien weg, op den weg naar Beth-Semes op een straat; zij gingen steeds voort, al loeiende, en weken noch ter rechter hand noch ter linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot aan de landpale van Beth-Semes.
13 En die van Beth-Semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij die zagen.
14 En de wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet, en bleef daar staande; en daar was een grote steen, en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden de koeien den HEERE ten brandoffer.
15 En de Levieten namen de ark des HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was, waarin de gouden kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-Semes offerden brandofferen, en slachtten slachtofferen den HEERE, op denzelven dag.
16 En als de vijf vorsten der Filistijnen zulks gezien hadden, zo keerden zij weder op denzelven dag naar Ekron.
17 Dit nu zijn de gouden spenen, die de Filistijnen aan den HEERE ten schuldoffer vergolden hebben: Voor Asdod een voor Gaza een, voor Askelot een, voor Gath een, voor Ekron een.
18 Ook gouden muizen, naar het getal van alle steden der Filistijnen, onder de vijf vorsten, van de vaste steden af tot aan de landvlekken; en tot aan Abel, den groten steen, op denwelken zij de ark des HEEREN nedergesteld hadden, die tot op dezen dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet.

1 Samuël 6:8-18 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST SAMUEL 6

In this chapter we are told the Philistines advised with their priests what to do with the ark, and wherewith to send it home, 1Sa 6:1,2 whose advice was to send with it a trespass offering, golden images of emerods and mice, and to put it on a new cart, and the images in a coffer on the side of the ark, and draw it with two cows, 1Sa 6:3-8, and gave them a token whereby they might know whether they had been smitten by the God of Israel or not, 1Sa 6:9 which advice they took, and acted in all things according to it; and the lords of the Philistines accompanied the ark to the border of Bethshemesh, 1Sa 6:10-12, where they of Bethshemesh received it with joy, and offered the kine for a burnt offering to the Lord, and the Levites took care of the ark and presents in it, and the lords of the Philistines returned home, 1Sa 6:13-18, but they of Bethshemesh looking into the ark were smitten of God, upon which they sent to the men of Kirjathjearim to fetch it from them, 1Sa 6:19-21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.