2 Koningen 1:5-15

5 Zo kwamen de boden weder tot hem; en hij zeide tot hen: Wat is dit, dat gij wederkomt?
6 En zij zeiden tot hem: Een man kwam op, ons tegemoet, en zeide tot ons: Gaat heen, keert weder tot den koning die u gezonden heeft, en spreekt tot hem: Zo zegt de HEERE: Is het, omdat er geen God in Israel is, dat gij zendt, om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop gij geklommen zijt, niet afkomen, maar gij zult den dood sterven.
7 En hij sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte des mans, die u tegemoet opgekomen is, en deze woorden tot u gesproken heeft?
8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed, en met een lederen gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet.
9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftigen. En als hij tot hem opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af.
10 Maar Elia antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen: Indien ik dan een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde hem en zijn vijftigen.
11 En hij zond wederom tot hem een anderen hoofdman van vijftig met zijn vijftigen. Deze antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af.
12 En Elia antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde hem en zijn vijftigen.
13 En wederom zond hij een hoofdman van de derde vijftigen met zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen op, en kwam en boog zich op zijn knieen, voor Elia, en smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods, laat toch mijn ziel en de ziel van uw knechten, van deze vijftigen, dierbaar zijn in uw ogen!
14 Zie, het vuur is van den hemel gedaald, en heeft die twee eerste hoofdmannen van vijftigen met hun vijftigen verteerd; maar nu, laat mijn ziel dierbaar zijn in uw ogen!
15 Toen sprak de Engel des HEEREN tot Elia: Ga af met hem; vrees niet voor zijn aangezicht. En hij stond op, en ging met hem af tot den koning.

2 Koningen 1:5-15 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO THE SECOND BOOK OF KINGS

\\COMMONLY CALLED THE FOURTH BOOK OF THE KINGS\\

This, and the preceding book, are properly but one book divided into two parts, because of the size of it, as the book of Samuel; it is a continuation of the history of the kings of Israel and Judah; and for a further account of it the reader is referred to the title of the preceding book.

\\INTRODUCTION TO 2 KINGS 1\\

This chapter begins with the rebellion of Moab against Israel, 2Ki 1:1, relates a fall of the king of Israel in his house, which brought on him a sickness, about which he sent messengers to inquire of the god of Ekron, who were stopped by Elijah, and bid to return, as they did; and upon the king's examination of them about the cause of their return, he perceived it was Elijah that forbad them, 2Ki 1:2-8, upon which the king sent to him two captains, with fifty men each, one after another, to bring him to him, but fire came down from heaven and consumed them, 2Ki 1:9-12, but a third with fifty men sent to him were spared, and he is bid to go along with them with a message to the king, as he did, 2Ki 1:13-16 and the chapter is closed with the death of Ahaziah, 2Ki 1:17,18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.