2 Kronieken 29:20-30

20 Toen maakte zich de koning Jehizkia vroeg op, en verzamelde de oversten der stad, en hij ging op in het huis des HEEREN.
21 En zij brachten zeven varren, en zeven rammen, en zeven lammeren, en zeven geitenbokken ten zondoffer voor het koninkrijk, en voor het heiligdom, en voor Juda; en hij zeide tot de zonen van Aaron, de priesteren, dat zij die op het altaar des HEEREN zouden offeren.
22 Zo slachtten zij de runderen, en de priesters ontvingen het bloed, en sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen, en sprengden het bloed op het altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden het bloed op het altaar.
23 Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer, voor het aangezicht des konings en der gemeente, en zij legden hun handen op dezelve.
24 En de priesteren slachtten ze, en ontzondigden met derzelver bloed op het altaar, om verzoening te doen voor het ganse Israel; want de koning had dat brandoffer en dat zondoffer voor gans Israel bevolen.
25 En hij stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, met luiten en harpen, naar het gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, door de hand Zijner profeten.
26 De Levieten nu stonden met de instrumenten van David, en de priesters met de trompetten.
27 En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar zou offeren; ten tijde nu, als dat brandoffer begon, begon het gezang des HEEREN met de trompetten en met de instrumenten van David, den koning van Israel.
28 De ganse gemeente nu boog zich neder, als men het gezang zong, en met trompetten trompette; dit alles totdat het brandoffer voleind was.
29 Als men nu geeindigd had te offeren, bukten de koning en allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neder.
30 Daarna zeide de koning Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden, met de woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe; en neigden hun hoofden, en bogen zich neder.

2 Kronieken 29:20-30 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 2 CHRONICLES 29

This chapter begins with the good reign of Hezekiah, who upon his accession to the throne opened the doors of the temple, 2Ch 29:1-3, summoned the priests and Levites, and exhorted them to purge the temple, and restore the worship of it, 2Ch 29:4-11, who accordingly set about the work immediately, and cleansed the temple, and, when they had done, reported it to the king, 2Ch 29:12-19 upon which he, with the princes, went into the temple and offered sacrifices, 2Ch 29:20-24 and ordered singers to sing at the offering of burnt offerings, 2Ch 29:25-30 when he and his people offered burnt offerings and peace offerings in great abundance, 2Ch 29:31-36.

\\see Gill on "2Ki 18:2"\\, \\see Gill on "2Ki 18:3"\\. 19751-950128-1017-2Ch29.2

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.