2 Samuël 15:15-25

15 Toen zeiden de knechten des konings tot den koning: Naar alles, wat mijn heer de koning verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten.
16 En de koning ging uit met zijn ganse huis te voet; doch de koning liet tien bijwijven, om het huis te bewaren.
17 Als nu de koning met al het volk te voet was uitgegaan, zo bleven zij staan in een verre plaats.
18 En al zijn knechten gingen aan zijn zijde heen, ook al de Krethi en al de Plethi, en al de Gethieten, zeshonderd man, die van Gath te voet gekomen waren, gingen voor des konings aangezicht heen.
19 Zo zeide de koning tot Ithai, den Gethiet: Waarom zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij den koning; want gij zijt vreemd, en ook zult gij weder vertrekken naar uw plaats.
20 Gisteren zijt gij gekomen, en heden zou ik u met ons omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid en trouw zij met u.
21 Maar Ithai antwoordde den koning, en zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft, en mijn heer de koning leeft, in de plaats, waar mijn heer de koning zal zijn, hetzij ten dode, hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn!
22 Toen zeide David tot Ithai: Zo kom, en ga over. Alzo ging Ithai, de Gethiet, over, en al zijn mannen, en al de kinderen die met hem waren.
23 En het ganse land weende met luider stem, als al het volk overging; ook ging de koning over de beek Kidron, en al het volk ging over, recht naar den weg der woestijn.
24 En ziet, Zadok was ook daar, en al de Levieten met hem, dragende de ark des verbonds van God, en zij zetten de ark Gods neder; en Abjathar klom op, totdat al het volk uit de stad geeindigd had over te gaan.
25 Toen zeide de koning tot Zadok: Breng de ark Gods weder in de stad; indien ik genade zal vinden in des HEEREN ogen, zo zal Hij mij wederhalen, en zal ze mij laten zien, mitsgaders Zijn woning.

2 Samuël 15:15-25 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SECOND SAMUEL 15

This chapter relates how that Absalom by various artful methods stole away the hearts of the people of Israel, 2Sa 15:1-6; that pretending a vow he had made, he got leave of the king to go to Hebron to perform it, 2Sa 15:7-9; where he formed a considerable conspiracy, 2Sa 15:10-12; of which David having information, thought it advisable to depart from Jerusalem, both for his own safety, and the good of the city, which he did with his family, and guards, and much people, 2Sa 15:13-18; though he would have persuaded Ittai the Gittite to have returned, but could not prevail upon him, 2Sa 15:19-23; however, he sent back the priests and the Levites with the ark, lest any harm should come to that, 2Sa 15:24-29; and as he and the people went up the mount of Olives weeping, it was told him that Ahithophel was among the conspirators, on which he put up a prayer that his counsel might be infatuated, 2Sa 15:30,31; and Hushai the Archite coming to him at that juncture, he sent him back to Jerusalem to defeat the counsel of Ahithophel, and to send him word by the priests what he should hear there from time to time, 2Sa 15:32-37.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.