Deuteronomium 11:22-32

22 Want zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden, die ik u gebiede om die te doen, den HEERE, uw God, liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen, en Hem aanhangende;
23 Zo zal de HEERE al deze volken voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en gij zult erfelijk bezitten groter en machtiger volken, dan gij zijt.
24 Alle plaats, waar uw voetzool op treedt, zal de uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal uw landpale zijn.
25 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de HEERE, uw God, zal uw schrik en uw vreze geven over al het land, waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft.
26 Ziet, ik stel ulieden heden voor, zegen en vloek:
27 Den zegen, wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede;
28 Maar den vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede, om andere goden na te wandelen, die gij niet gekend hebt.
29 En het zal geschieden, als u de HEERE, uw God, zal hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizim, en den vloek op den berg Ebal.
30 Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld wonen, tegenover Gilgal, bij de eikenbossen van More?
31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en daarin wonen.
32 Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, die ik u heden voorstel.

Deuteronomium 11:22-32 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 11

In this chapter, the exhortation to love the Lord, and keep his commands, is repeated and urged again and again from various considerations; as not only from the chastisement of Pharaoh and the wicked Egyptians, but of such Israelites who offended the Lord, and transgressed his law, De 12:1-7, from the goodness and excellency of the land they were going to inherit, De 11:8-11, from the blessing of rain that would come upon it, and be productive of all good things for man and beast, in case of obedience, and a restraint of it in case of disobedience, De 11:12-17, from the continuance of them and their offspring in the land, should they be careful to observe the commands themselves, and teach them their children, De 11:18-21, and from the extensiveness of their conquests and dominions, De 11:22-25 and from the different issue and effects of their conduct and behaviour, a blessing upon them if obedient, but a curse if disobedient, De 11:26-28 and the chapter is concluded with an exhortation to pronounce the blessing on Mount Gerizim, and the curse on Mount Ebal; the situation of which places is described when they should come into the land of Canaan, of which they are assured, De 11:29-32.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.