Exodus 12:21-31

21 Mozes dan riep al de oudsten van Israel, en zeide tot hen: Leest uit, en neemt u lammeren voor uw huisgezinnen, en slacht het pascha.
22 Neemt dan een bundelken hysop, en doopt het in het bloed, dat in een bekken zal wezen; en strijkt aan den bovendorpel, en aan de beide zijposten van dat bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand zal uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen.
23 Want de HEERE zal doorgaan, om de Egyptenaren te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee zijposten, zo zal de HEERE de deur voorbijgaan, en den verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan.
24 Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting voor u en voor uw kinderen, tot in eeuwigheid.
25 En het zal geschieden, als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult gij dezen dienst onderhouden.
26 En het zal geschieden, wanneer uw kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst?
27 Zo zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen Israels voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg, en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich.
28 En de kinderen Israels gingen en deden het, gelijk als de HEERE Mozes en Aaron geboden had, alzo deden zij.
29 En het geschiedde ter middernacht, dat de HEERE al de eerstgeborenen in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten.
30 En Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; en er was een groot geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode was.
31 Toen riep hij Mozes en Aaron in den nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israel; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt.

Exodus 12:21-31 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 12

This chapter begins with observing, that the month in which the above wonders were wrought in Egypt, and the following ordinance appointed to the Israelites, should hereafter be reckoned the first month in the year, Ex 12:1,2 on the tenth day of which a lamb here described was to be taken and kept till the fourteenth, and then slain, and its blood sprinkled on the posts of the houses of the Israelites, Ex 12:3-7, the manner of dressing and eating it is shown, Ex 12:8-11 and the reason of the institution of this ordinance being given, Ex 12:12-14, and an order to eat unleavened bread during seven days, in which the feast was to be kept, Ex 12:15-20, directions are also given for the immediate observance of it, and particularly about the sprinkling of the blood of the lamb, and the use of it, Ex 12:21-23, and this ordinance, which they were to instruct their children in, was to be kept by them in succeeding ages for ever, Ex 12:24-27 about the middle of the night it was first observed, all the firstborn in Egypt were slain, which made the Egyptians urgent upon the Israelites to depart in haste, Ex 12:28-33 and which they did with their unleavened dough, and with great riches they had borrowed of the Egyptians, Ex 12:34-36, the number of the children of Israel at the time of their departure, the mixed multitude and cattle that went with them, their baking their unleavened cakes, the time of their sojourning in Egypt, and of their coming out of it that night, which made it a remarkable one, are all particularly taken notice of, Ex 12:37-42, laws and rules are given concerning the persons that should partake of the passover, Ex 12:43-49 and the chapter is concluded with observing, that it was kept according to the command of God, and that it was on the same day it was first instituted and kept that Israel were brought out of Egypt, Ex 12:50,51.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.