Exodus 15:12-22

12 Gij hebt Uw rechterhand uitgestrekt, de aarde heeft hen verslonden!
13 Gij leiddet door Uw weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij voert hen zachtkens door Uw sterkte tot de liefelijke woning Uwer heiligheid.
14 De volken hebben het gehoord, zij zullen sidderen; weedom heeft de ingezetenen van Palestina bevangen.
15 Dan zullen de vorsten van Edom verbaasd wezen; beving zal de machtigen der Moabieten bevangen; al de ingezetenen van Kanaan zullen versmelten!
16 Verschrikking en vrees zal op hen vallen; door de grootheid van Uw arm zullen zij verstommen, als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven hebt.
17 Die zult Gij inbrengen, en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse, welke Gij, o HEERE! gemaakt hebt tot Uw woning, het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o HEERE!
18 De HEERE zal in eeuwigheid en geduriglijk regeren!
19 Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de HEERE heeft de wateren der zee over hen doen wederkeren; maar de kinderen Israels zijn op het droge in het midden van de zee gegaan.
20 En Mirjam, de profetes, Aarons zuster, nam een trommel in haar hand; en al de vrouwen gingen uit, haar na, met trommelen en met reien.
21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE; want Hij is hogelijk verheven! Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort!
22 Hierna deed Mozes de Israelieten voortreizen van de Schelfzee af; en zij trokken uit tot in de woestijn Sur, en zij gingen drie dagen in de woestijn, en vonden geen water.

Exodus 15:12-22 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 15

This chapter contains the song of Moses, and of the children of Israel, on the banks of the Red sea; in which they celebrate their passage through it, the destruction of Pharaoh and his host in it, and the glory of the divine perfections displayed therein, interspersed with prophetic hints of things future, Ex 15:1-19 which same song was sung by the women, with Miriam at the head of them, attended with timbrels and dances, Ex 15:20,21, an account is given of the march of the children of Israel from the Red sea to the wilderness of Shur, and of the bitter waters found at Marah, which occasioned a murmuring, and of their being made sweet by casting a tree into them, Ex 15:22-25 when they were told by the Lord, that if they would yield obedience to his commandments, they should be free from the diseases the Egyptians had been afflicted with, Ex 15:26, and the chapter is concluded with their coming to Elim, where they found twelve wells of water, and seventy palm trees, and there encamped, Ex 15:27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.