Exodus 6:4-14

4 En ook heb Ik gehoord het gekerm der kinderen Israels, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.
5 Derhalve zeg tot de kinderen Israels: Ik ben de HEERE! en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door grote gerichten;
6 En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onder de lasten der Egyptenaren.
7 En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE!
8 En Mozes sprak alzo tot de kinderen Israels; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid des geestes, en vanwege de harde dienstbaarheid.
9 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
10 Ga heen, spreek tot Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israels uit zijn land trekken late.
11 Doch Mozes sprak voor den HEERE, zeggende: Zie, de kinderen Israels hebben naar mij niet gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe ben ik onbesneden van lippen.
12 Evenwel sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, en gaf hun bevel aan de kinderen Israels, en aan Farao, den koning van Egypte, om de kinderen Israels uit Egypteland te leiden.
13 Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben.
14 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon.

Exodus 6:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 6

The Lord encourages Moses to hope for success from his name Jehovah, and the covenant he had made with the fathers of his people, Ex 6:1-5, orders him to assure the children of Israel that he would deliver them from their bondage and burdens, and bring them into the land of Canaan; but through their distress and anguish they hearkened not to him, Ex 6:6-9 but Moses is sent again to Pharaoh to demand the dismission of Israel, to which he seems unwilling, and both he and Aaron are charged both to go to the children of Israel, and to Pharaoh, Ex 6:10-13, next follows a genealogy of the tribes of Reuben, Simeon, and Levi, which seems to be given for the sake of Moses and Aaron, and to show their descent, Ex 6:14-15, who were the persons appointed of God to be the instruments of bringing the children of Israel out of Egypt, Ex 6:26-30.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.