Ezechiël 19:8-14

8 Toen begaven zich de volken tegen hem rondom uit de landschappen, en zij spreidden hun net over hem uit; in hun groeve werd hij gegrepen.
9 En zij stelden hem in gesloten bewaring met haken, opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten hem in vestingen, opdat zijn stem niet meer gehoord wierde op de bergen Israels.
10 Uw moeder was als een wijnstok in uw stilheid, geplant bij wateren; hij was vruchtbaar en vol ranken vanwege vele wateren.
11 En hij had sterke roeden tot scepteren der heersers, en de stam van elke roede werd hoog tussen de dichte takken; en hij werd gezien door zijn hoogte, met de menigte zijner takken.
12 Maar hij werd door grimmigheid uitgerukt, en ter aarde geworpen, en de oostenwind heeft zijn vrucht verdroogd; zijn sterke roeden zijn afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd.
13 En nu is hij geplant in een woestijn, in een dor en dorstig land.
14 Daartoe is een vuur uitgegaan uit een roede zijner ranken, dat zijn vrucht verteerd heeft; zodat aan hem geen sterke roede is tot een scepter, om te heersen. Dit is een weeklage, en is tot een weeklage geworden.

Ezechiël 19:8-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 19

The subject matter of this chapter is a lamentation for the princes and people of the Jews, on account of what had already befallen them, and what was yet to come, Eze 19:1. The mother of the princes is compared to a lioness, and they to lions; who, one after another, were taken and carried captive, Eze 19:2-9; again, their mother is compared to a vine, and they to branches and rods for sceptres, destroyed by an east wind, and consumed by fire, Eze 19:10-14.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.