Ezechiël 22:20-30

20 Gelijk zilver, of koper, of ijzer, of lood, of tin in het midden eens ovens vergaderd wordt, om het vuur daarover op te blazen, opdat men het smelte; alzo zal Ik ulieden vergaderen in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid daar laten, en smelten.
21 Ja, Ik zal u bijeenbrengen, en zal op u blazen in het vuur Mijner verbolgenheid, dat gij in het midden van haar zult gesmolten worden.
22 Gelijk het zilver in het midden des ovens gesmolten wordt, alzo zult gijlieden in het midden van haar gesmolten worden; en gij zult weten, dat Ik, de HEERE, Mijn grimmigheid over u uitgegoten heb.
23 Voorts geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
24 Mensenkind, zeg tot haar; Gij zijt een land, dat niet gereinigd is, dat zijn plasregen niet heeft gehad ten dage der gramschap.
25 De verbintenis harer profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw, die een roof rooft; zij eten de zielen op, den schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen zij in het midden van haar.
26 Haar priesters doen Mijn wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijn heilige dingen; tussen het heilige en het onheilige maken zij geen onderscheid, en het verschil tussen het onreine en reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun ogen van Mijn sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd.
27 Haar vorsten zijn in het midden van haar als wolven, die een roof roven, om bloed te vergieten, en om zielen te verderven; opdat zij gierigheid zouden plegen.
28 Haar profeten nu pleisteren hen met loze kalk; ziende ijdelheid en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere HEERE! en de HEERE heeft niet gesproken.
29 Het volk des lands pleegt enkel verdrukking, en bedrijft enkel roverij, ook onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige, en den vreemdeling verdrukken zij zonder recht.
30 Ik zocht nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren, en voor Mijn aangezicht in de bresse staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand.

Ezechiël 22:20-30 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 22

In this chapter a catalogue or list of the sins of the Jews is given; a comparison of them to dross is made, and they are dealt with accordingly; and a complaint is lodged against all ranks and orders of men for their sins; on account of which, there being no intercessor for them, they are threatened with captivity and destruction. The prophet is ordered to judge them, and lay before them their abominable sins, Eze 22:1,2, of which a long list is given, as murder, idolatry; contempt of parents; oppression of the stranger, fatherless, and widow; negligence of holy things; profanation of the sabbath; tale bearing, lewdness and uncleanness of various sorts; bribery, usury, extortion, and dishonest gain, Eze 22:3-13 for which the Lord threatens to deal with them in a manner that would be intolerable to them; that he would carry them captive, and scatter them among the Heathen, Eze 22:14-16, they are compared to dross, and as such should be gathered into a furnace, and melted down, Eze 22:17-21, all ranks and orders of men are complained of, because of their sins, and threatened, Eze 22:23,24, the prophets for their voraciousness, rapine, murder, and lies, Eze 22:25,28, the priests, for their violation of the law, neglect of holy things, and profanation of the sabbath, Eze 22:26, the princes, for their cruelty, murder, and dishonest gain, Eze 22:27, the people of the land, for their oppression and robbery, Eze 22:29, and there being none to stand in the gap for them, the Lord threatens to pour out his wrath upon them, and consume them, Eze 22:30,31.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.