Ezechiël 29:1-11

1 In het tiende jaar, in de tiende maand, op den twaalfden der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte.
3 Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte! dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is de mijne, en ik heb die voor mij gemaakt.
4 Maar Ik zal haken in uw kaken doen, en den vis uwer rivieren aan uw schubben doen kleven; en Ik zal u uit het midden uwer rivieren optrekken, en al de vis uwer rivieren zal aan uw schubben kleven.
5 En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven.
6 En al de inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de HEERE ben, omdat zij den huize Israels een rietstaf geweest zijn.
7 Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken, en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken, en liet alle lenden op zichzelven staan.
8 Daarom zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien.
9 En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijn, en ik heb die gemaakt.
10 Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier; en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syrene af, tot aan de landpale van Morenland.
11 Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaren onbewoond zijn.

Ezechiël 29:1-11 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 29

This chapter contains a prophecy against Pharaoh king of Egypt; and of the destruction of the land of Egypt; and of the restoration of it after a certain time. The time of prophecy is noted, Eze 29:1, the order to prophesy against Pharaoh, who is described as a large fish, lying in his rivers, and boasting of them, Eze 29:2,3, his destruction and the manner of it, Eze 29:4,5, the reason of it, his treachery to the Jews, Eze 29:6,7, hence the whole land of Egypt is threatened with desolation, from one end to the other, so as to be uninhabited by man or beast for the space of forty years, Eze 29:8-14, but shall not arrive to their former glory as a kingdom, nor be any more the confidence of the house of Israel, Eze 29:15,16, then follows a prophecy seventeen years after this, showing the reason why Egypt was given to the king of Babylon, Eze 29:17-20, and the chapter is closed with a promise of happiness to Israel, Eze 29:21.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.