Ezechiël 36:21-31

21 Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren.
22 Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt.
23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn.
24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen.
25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.
26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.
27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.
28 En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.
29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinigheden; en Ik zal roepen tot het koren, en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen.
30 En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen; opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen.
31 Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren; en gij zult een walging van u zelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen.

Ezechiël 36:21-31 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 36

This chapter is a prophecy concerning the desolations of the land of Israel, and the causes of them; of the return of the people to it, and the fruitfulness of it; and of spiritual blessings bestowed upon them in the latter day. And first, for the comfort of the people of Israel, it is observed that their enemies that insulted them will suffer the vengeance of God's wrath, particularly the Edomites, Eze 36:1-7, that the land of Israel should again become fruitful, its cities rebuilt, men and beasts be multiplied upon it, and be no more liable to destruction, nor bear any more the reproach of the Heathen, Eze 36:8-15, the causes of its desolation and destruction, the sins of its inhabitants, especially bloodshed, idolatry, and profanation of the name of God, Eze 36:16-20, nevertheless the Lord promises to have mercy on them, and return them to their own land, not for their sakes, but for his own name's sake, Eze 36:21-24, then follow promises of spiritual blessings to them: as purification from all sin by the blood of Christ; regeneration by his Spirit and grace; and evangelical obedience as the fruit of that, Eze 36:25-27, and others of a mixed kind, respecting partly temporal and partly spiritual blessings, Eze 36:28-36, for all which it is expected of the Lord that he should be prayed unto for them; particularly their inhabitation in their own land, and the multiplication of them in it, with which the chapter concludes, Eze 36:37,38.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.