Genesis 21:9-19

9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
10 En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven.
11 En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon.
12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden.
13 Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is.
14 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook gaf hij haar het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
15 Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder een van de struiken.
16 En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre, als die met de boog schieten; want zij zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover, en hief haar stem op, en weende.
17 En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.
18 Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen.
19 En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.

Genesis 21:9-19 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 21

This chapter gives an account of the conception, birth, circumcision, and weaning of Isaac, Ge 21:1-8; of the mocking of Ishmael, and of the casting out of him and his mother from Abraham's house, at the request of Sarah, which, though grievous to Abraham, he complied with at the direction of God, Ge 21:9-13; of the provision Abraham made for their departure, and of the supply they met with in the wilderness from God, where Ishmael was brought up, and where he married, Ge 21:14-21; and of a covenant between Abraham and Abimelech, king of Gerar, Ge 21:22-32; and of Abraham's planting a grove, and calling on the name of the Lord, Ge 21:33; and the chapter is closed with this observation, that Abraham sojourned in the land of the Philistines many days, Ge 21:34.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.