Genesis 29:4-14

4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran.
5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem.
6 Voorts zeide hij tot hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, komt met de schapen.
7 En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve.
8 Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, totdat al de kudden samen zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken.
9 Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen, die haar vader toebehoorden; want zij was een herderin.
10 En het geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde den steen van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder.
11 En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en weende.
12 En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te kennen.
13 En het geschiedde, als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen.
14 Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar, gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij hem een volle maand.

Genesis 29:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 29

This chapter informs us of Jacob's coming to a well near Haran, where meeting with some shepherds he inquires after Laban, Ge 29:1-8; and there also with Rachel his daughter, the shepherds made known to him, and acquainted her who he was, Ge 29:9-12; upon which she ran to her father, and told him who was at the well, who went forth and brought him to his house, and kindly entertained him, Ge 29:13,14; with whom he agreed to stay and serve seven years for Rachel his daughter, Ge 29:15-20; at the end of which Jacob demands his wife, but instead of Rachel, Leah was brought to him as his wife, Ge 29:21-25; which being discovered, and complained of, it was proposed he should have Rachel also, provided he would serve yet seven years more, to which he agreed, Ge 29:26-30; and the chapter is concluded with an account of four sons being born to Jacob of Leah, Ge 29:31-35.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.