Genesis 32:12-22

12 Gij hebt immers gezegd: Ik zal gewisselijk bij u weldoen, en Ik zal uw zaad stellen als het zand der zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan worden!
13 En hij vernachtte aldaar dienzelfden nacht; en hij nam van hetgeen, dat hem in zijn hand kwam, een geschenk voor Ezau zijn broeder;
14 Tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen;
15 Dertig zogende kemelinnen met haar veulens, veertig koeien en tien varren, twintig ezelinnen en tien jonge ezels.
16 En hij gaf die in de hand zijner knechten, elke kudde bijzonder; en hij zeide tot zijn knechten: Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht, en stelt ruimte tussen kudde en tussen kudde.
17 En hij gebood de eerste, zeggende: Wanneer Ezau, mijn broeder, u ontmoeten zal, en u vragen, zeggende: Wiens zijt gij? en waarheen gaat gij? en wiens zijn deze voor uw aangezicht?
18 Zo zult gij zeggen: Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook achter ons!
19 En hij gebood ook den tweede, ook den derde, ook allen, die de kudden nagingen, zeggende: Naar ditzelfde woord zult gij spreken tot Ezau, als gij hem vinden zult.
20 En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want hij zeide: Ik zal zijn aangezicht verzoenen met dit geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat, en daarna zal ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mijn aangezicht aannemen.
21 Alzo ging dat geschenk heen voor zijn aangezicht; doch hijzelf vernachtte dienzelfden nacht in het leger.
22 En hij stond op in dienzelfden nacht, en hij nam zijn twee vrouwen, en zijn twee dienstmaagden, en zijn elf kinderen, en hij toog over het veer van de Jabbok.

Genesis 32:12-22 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 32

This chapter informs us of Jacob's proceeding on in his journey, and of his being met and guarded by an host of angels, Ge 32:1,2; of his sending messengers to his brother Esau, acquainting him with his increase, and desiring his favour and good will, Ge 32:3-5, who return and report to him, that Esau was coming to him with four hundred men, which put him into a panic, and after devising ways and means for the security of himself; and those with him, at least a part, if not the whole, Ge 32:6-8; then follows a prayer of his to God, pressing his unworthiness of mercies, and his sense of them, imploring deliverance from his brother, and putting the Lord in mind of his promises, Ge 32:9-12; after which we have an account of the wise methods he took for the safety of himself and family, by sending a present to his brother, dividing those who had the charge of it into separate companies, and directing them to move at a proper distance from each other, he, his wives and children, following after, Ge 32:13-23; when they were over the brook Jabbok, he stopped, and being alone, the Son of God in an human form appeared to him, and wrestled with him, with whom Jacob prevailed, and got the blessing, and hence had the name of Israel, Ge 32:24-28; and though he could not get his name, he perceived it was a divine Person he had wrestled with, and therefore called the name of the place Penuel, Ge 32:29-31; the hollow of his thigh being touched by him with whom he wrestled, which put it out of joint, he halted as he went over Penuel, in commemoration of which the children of Israel eat not of that part of the thigh, Ge 32:31,32.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.