Genesis 35:14-24

14 En Jakob stelde een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer, en goot olie daarover.
15 En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Beth-El.
16 En zij reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren.
17 En het geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want deze zoon zult gij ook hebben!
18 En het geschiedde, als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin.
19 Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk is Bethlehem.
20 En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, dit is het gedenkteken van Rachels graf tot op dezen dag.
21 Toen verreisde Israel, en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-Eder.
22 En het geschiedde, als Israel in dat land woonde, dat Ruben heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israel hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf.
23 De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs eerstgeborene, daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon.
24 De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin.

Genesis 35:14-24 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 35

This chapter gives an account of Jacob's going to Bethel, and building an altar there by the order and direction of God, Ge 35:1-7, where Deborah, Rebekah's nurse, died and was buried, Ge 35:8, and where God appeared to Jacob, confirmed the new name of Israel he had given him, and renewed to him the promises of the multiplication of his seed, and of their inheriting the land of Canaan, Ge 35:9-13; all which is gratefully acknowledged by Jacob, who erected a pillar in the place, and called it Bethel, in memory of God's gracious appearance to him there, Ge 35:14,15; from hence he journeyed towards his father's house, and on the way Rachel his wife fell in travail, and bore him a son, and died, and was buried near Ephrath, Ge 35:16-21; near this place Reuben committed incest with Bilhah, Ge 35:22, and the names of the twelve sons of Jacob are given, Ge 35:23-26; and the chapter is closed with an account of Jacob's arrival at his father's house, of the death of Isaac, and of his burial at the direction of his two sons, Ge 35:27-29.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.