Genesis 42:30-38

30 Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders des lands.
31 Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders.
32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan.
33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt heen.
34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen.
35 En het geschiedde, als zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd.
36 Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij!
37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee mijner zonen, zo ik hem tot u niet wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem weder tot u brengen!
38 Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen.

Genesis 42:30-38 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO GENESIS 42

This chapter relates how that Jacob having heard there was corn in Egypt, sent all his sons but Benjamin thither to buy corn, Ge 42:1-5; and coming before Joseph, they bowed to him, and he knowing them, though they knew not him, spoke roughly to them, and charged them with being spies, Ge 42:6-9; they in their defence urged that they were the sons of one man in Canaan, with whom their youngest brother was left, on which Joseph ordered them to send for him, to prove them true men, Ge 42:10-16; and put them all into prison for three days, and then released them, and sent them away to fetch their brother, Ge 42:17-20; this brought to mind their treatment of Joseph, and they confessed their guilt to each other, which Joseph heard, and greatly affected him, they supposing he understood them not, and before he dismissed them bound Simeon before their eyes, whom he retained till they returned, Ge 42:21-24; then he ordered his servants to fill their sacks with corn, and put each man's money in his sack, which one of them on the road found, opening his sack for provender, filled them all with great surprise and fear, Ge 42:25-28; upon their return to Jacob they related all that had befallen them, and particularly that the governor insisted on having Benjamin brought to him, Ge 42:29-34; their sacks being opened, all their money was found in them, which greatly distressed them and Jacob also, who was very unwilling to let Benjamin go, though Reuben offered his two sons as pledges for him, and himself to be a surety, Ge 42:35-38.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.