Hooglied 3:1-8

1 Ik zocht des nachts op mijn leger Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik zeide:
2 Ik zal nu opstaan, en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken, Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
3 De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij: ik zeide: Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel liefheeft?
4 Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft.
5 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem! die bij de reeen of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste!
6 Wie is zij, die daar opkomt uit de woestijn, als rookpilaren, berookt met mirre en wierook, en met allerlei poeder des kruideniers?
7 Ziet, het bed, dat Salomo heeft, daar zijn zestig helden rondom van de helden van Israel;
8 Die altemaal zwaarden houden, geleerd ten oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den schrik des nachts.

Hooglied 3:1-8 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SONG OF SOLOMON 3

In this chapter an account is given of an adventure of the church, in quest of her beloved; of the time when, and places where, and the persons of whom she sought him; and of her success upon the whole; with a charge she give to the daughters of Jerusalem, So 3:1-5; by whom she is commended, So 3:6; and then Christ, her beloved, is described by her; by his bed, and the guard about it, So 3:7,8; by the chariot he rode in, So 3:9,10; and by the crown he wore on his coronation day, So 3:11.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.