Jeremia 20:6-16

6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen, en aldaar sterven, en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt.
7 HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij.
8 Want sinds ik spreke, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag tot smaad en tot schimp is.
9 Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken; maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar konde niet.
10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak van hem nemen.
11 Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk Held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen, en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden.
12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt.
13 Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost.
14 Vervloekt zij de dag, op welken ik geboren ben; de dag, op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend!
15 Vervloekt zij de man, die mijn vader geboodschapt heeft, zeggende: U is een jonge zoon geboren, verblijdende hem grotelijks!
16 Ja, dezelve man zij, als de steden, die de HEERE heeft omgekeerd, en het heeft Hem niet berouwd; en hij hore in den morgenstond een geroep, en op den middagtijd een geschrei.

Jeremia 20:6-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 20

This chapter gives an account of the usage that Jeremiah met with from many for his prophecies, and the effect it had upon him. He was smitten and put in the stocks by Pashur the priest, who released him the next day, Jer 20:1-3; upon which he prophesies again of the delivery of the city of Jerusalem, with all its riches, and of the whole land, to the Chaldeans; and particularly that Pashur should be a terror to himself and all his friends; and that both he and they should be carried captive into Babylon, and die, and be buried there, Jer 20:4-6; and then he complains of his being mocked at by the people for the word of the Lord; which he therefore determined to make no more mention of, but was obliged to it; and of the defamations of him, and snares that were laid for him, Jer 20:7-10; under which he is supported with the consideration of the Lord's being with him, and that his enemies should not prevail, but be confounded; and appeals to him, and calls for vengeance from him on them; and, in the view of deliverance, not only praises the Lord himself, but calls upon others to join with him in it, Jer 20:11-13; and yet, after all, the chapter is concluded with his cursing the day of his birth, and the man that brought his father the news of it, Jer 20:14-18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.