Jeremia 46:4-14

4 Spant de paarden aan, en klimt op, gij ruiters! en stelt u met helmen; vaagt de spiesen, trekt de pantsiers aan!
5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE.
6 De snelle ontvliede niet, en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever der rivier Frath zijn zij gestruikeld en gevallen.
7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren?
8 Egypte trekt op als een stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen, verderven.
9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteers, die het schild handelen, en de Lydiers, die den boog handelen en spannen.
10 Maar deze dag is des HEEREN, des HEEREN der heirscharen, een dag der wrake, dat Hij zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd, en dronken worden van hun bloed; want de Heere, HEERE der heirscharen, heeft een slachtoffer in het land van het noorden, aan de rivier Frath.
11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte! Tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u.
12 De volken hebben uw schande gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn beiden te zamen gevallen.
13 Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan.
14 Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol; doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is.

Jeremia 46:4-14 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JEREMIAH 46

This chapter contains two prophecies relating to Egypt; one concerning the overthrow of Pharaohnecho, king of it, which was quickly accomplished; and the other concerning the destruction of the land, fulfilled many years after, and both by Nebuchadnezzar king of Babylon; and the chapter is concluded with a word of comfort to the people of Israel. It begins with a general title to prophecies in this and the five following chapters, Jer 46:1; then follows a particular prophecy of the route of Pharaoh's army; of the place where, and time when, Jer 46:2; the preparations of the Egyptians for the battle, with a variety of warlike instruments, Jer 46:3,4; the consternation, flight, and destruction of them, Jer 46:5,6; notwithstanding their confidence of getting the victory, Jer 46:7-9; the reason of it, because it was the day of the Lord's vengeance on them, and therefore their ruin was inevitable, Jer 46:10,11; the consequence of which was shame and confusion, Jer 46:12; next follows another prophecy of the destruction of the land itself by Nebuchadnezzar, Jer 46:13; the places that should be destroyed, Jer 46:14,19,25; the multitude that should be slain, Jer 46:15-17; a description of the calamity; the instrument, manner, and consequence of it, Jer 46:20-24; the certainty of it, Jer 46:18,25,26; and the whole is closed with a promise of the return of the Jews, and of their salvation; though they should not be without divine corrections, Jer 46:27,28.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.