Jesaja 30:23-33

23 Dan zal Hij uw zaad, waarmede gij het land bezaaid hebt, regen geven, en brood van des lands inkomen, en hetzelve zal vet en smoutig zijn; uw vee zal te dien dage in een wijde landouwe weiden.
24 En de ossen, en ezelveulens, die het land bouwen, zullen zuiver voeder eten, hetwelk verschud is met de werpschoffel en met de wan.
25 En er zullen op allen hogen berg, en op allen verhevenen heuvel beekjes en watervlieten zijn, in den dag der grote slachting, wanneer de torens vallen zullen.
26 En het licht der maan zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen; ten dage als de HEERE de breuk Zijns volks zal verbinden, en de wonde, waarmede het geslagen is, genezen.
27 Ziet, de Naam des HEEREN komt van verre, Zijn toorn brandt, en de last is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap, en Zijn tong, als een verterend vuur;
28 En Zijn adem is als een overlopende beek, die tot aan den hals toe raakt; om de heidenen te schudden met een schudding der ijdelheid, en als een misleidende toom in de kinnebakkens der volken.
29 Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, wanneer het feest geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een, die met pijpen wandelt, om te komen tot den berg des HEEREN, tot den Rotssteen van Israel.
30 En de HEERE zal Zijn heerlijke stem doen horen, en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn, en een vlam van verterend vuur, stralen, en een vloed, en hagelstenen.
31 Want door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg.
32 En alwaar die gegrondveste staf doorgegaan zal zijn (op welken de HEERE dien zal hebben doen rusten), daar zal men met trommelen en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden.
33 Want Tofeth is van gisteren bereid; ja, hij is ook voor den koning bereid; Hij heeft hem diep en wijd gemaakt, het vuur en hout van zijn brandstapel is veel; de adem des HEEREN zal hem aansteken als een zwavelstroom.

Jesaja 30:23-33 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO ISAIAH 30

This chapter contains a complaint of the Jews for their sins and transgressions; a prophecy of their destruction for them; a promise of grace and mercy, and of happy times, to the saints; and a threatening of utter and dreadful ruin to the wicked. The Jews are complained of for their rebellion against God, their slighting his counsel and protection, their trust in Egypt, and application there for help; whither they went with their riches for safety, but in vain, it being contrary to the will and counsel of God, Isa 30:1-7 next follows a denunciation of ruin and destruction for these things, rebellion, and lying, and vain confidence, as well as for contempt of the word of God, which, that it might appear sure and certain, is ordered to be written in a book, Isa 30:8-12 and this ruin is signified by the sudden falling of a wall, and by the breaking of a potter's vessel into pieces, which can never be used more, Isa 30:13,14 and seeing they rejected the way of salvation proposed by the Lord, and took their own way, first destruction is threatened them, which should be very easily brought about, and become so general, that few should escape it, Isa 30:15-17 and then promises of grace and mercy are made to them that wait for the Lord, Isa 30:18 such as a dwelling place in Zion, hearing their prayers, granting them teachers to instruct them, and the riddance of idolatry from them, Isa 30:19-22 and also many outward blessings, as seasonable rain, good bread corn, fat pastures, good food for cattle, and fruitfulness of mountains and hills, Isa 30:23-25 likewise an amazing degree of spiritual light and glory, and healing of the Lord's people, Isa 30:26 and the chapter is concluded with a threatening Of God's wrath upon the Assyrian, expressed by various similes, as of an angry man, an overflowing torrent, a tempest of thunder, lightning, and hail, and the fire of Tophet, Isa 30:27-33.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.