Job 10:13-22

13 Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is.
14 Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden.
15 Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.
16 Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij.
17 Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij.
18 En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen oog mij gezien had!
19 Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest.
20 Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke;
21 Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduwe des doods;
22 Een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.