Jozua 16:4-10

4 Alzo hebben hun erfdeel bekomen de kinderen van Jozef, Manasse en Efraim.
5 De landpale nu der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen, is deze: te weten, de landpale huns erfdeels was oostwaarts Atroth-Addar tot aan het bovenste Beth-Horon.
6 En deze landpale gaat uit tegen het westen bij Michmetath, van het noorden, en deze landpale keert zich om tegen het oosten naar Thaanath-Silo, en gaat door dezelve van het oosten naar Janoah;
7 En komt af van Janoah naar Ataroth en Naharoth, en stoot aan Jericho, en gaat uit aan de Jordaan.
8 Van Tappuah gaat deze landpale westwaarts naar de beek Kana, en haar uitgangen zijn aan de zee. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen.
9 En de steden, die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraim, waren in het midden van het erfdeel der kinderen van Manasse, al die steden en haar dorpen.
10 En zij verdreven de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; alzo woonden die Kanaanieten in het midden der Efraimieten tot op dezen dag; maar zij waren onder schatting dienende.

Jozua 16:4-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 16

This chapter gives us an account of the lot of the children of Joseph, Ephraim, and the half tribe of Manasseh, one half having settled on the other side Jordan; and first the borders of the whole lot in general are given, Jos 16:1-4; and then the borders of the tribe of Ephraim in particular, Jos 16:4-8; and it is observed, that this tribe had besides separate cities among the children of Manasseh, and that there were some Canaanites, particularly in Gezer, not driven out by the Ephraimites, Jos 16:9,10.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.