Jozua 4:19-24

19 Het volk nu was den tiende der eerste maand uit de Jordaan opgeklommen; en zij legerden zich te Gilgal, aan het oosteinde van Jericho.
20 En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die zij uit de Jordaan genomen hadden.
21 En hij sprak tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen?
22 Zo zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge is Israel door deze Jordaan gegaan.
23 Want de HEERE, uw God, heeft de wateren van de Jordaan voor uw aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk als de HEERE, uw God, aan de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor ons aangezicht heeft doen uitdrogen, totdat wij daardoor gegaan waren;
24 Opdat alle volken der aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet te allen dage.

Jozua 4:19-24 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO JOSHUA 4

This chapter relates an order, that is men, should take twelve stones out of the midst of Jordan, and carry them to the first place they lodged at as a memorial of their passage over it, Jos 4:1-8; and how Joshua set up twelve other stones in the river itself, Jos 4:9; and how many of the tribes of Reuben, Gad, and Manasseh, went before the Israelites when they passed over, Jos 4:10-14; which being done, the priests were ordered to come out of Jordan, when the waters returned to their place, Jos 4:15-18; The time when this miracle was wrought is observed, Jos 4:19; and an account is given of Joshua's pitching the twelve stones taken out of Jordan in Gilgal, and the use they were to be of in future time, Jos 4:20-24.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.