Leviticus 16:17-27

17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan, om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen, voor zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente van Israel.
18 Daarna zal hij tot het altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN is, uitkomen, en verzoening voor hetzelve doen; en hij zal van het bloed van den var, en van het bloed van den bok nemen, en doen het rondom op de hoornen des altaars.
19 En hij zal daarop van dat bloed met zijn vinger zevenmaal sprengen, en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinigheden der kinderen Israels.
20 Als hij nu zal geeindigd hebben van het heilige, en de tent der samenkomst, en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen.
21 En Aaron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israels, en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd des boks leggen, en zal hem door de hand eens mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten.
22 Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten.
23 Daarna zal Aaron komen in de tent der samenkomst, en zal de linnen klederen uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten.
24 En hij zal zijn vlees in de heilige plaats met water baden, en zijn klederen aandoen; dan zal hij uitgaan, en zijn brandoffer, en het brandoffer des volks bereiden, en voor zich en voor het volk verzoening doen.
25 Ook zal hij het vet des zondoffers op het altaar aansteken.
26 En die den bok, welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben, zal zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij in het leger komen.
27 Maar den var des zondoffers, en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is, om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden.

Leviticus 16:17-27 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO LEVITICUS 16

This chapter treats of the day of atonement, and of the rites, sacrifices, and services of it, directs when Aaron should come into the holy of holies, Le 16:1,2; and in what habit he should then appear, and with what offerings both for himself, and for the people, Le 16:3-10; and that having slain his own sin offering, and that for the people, he should offer incense before the mercy seat, and sprinkle that with the blood of both, Le 16:11-15; and by these offerings make atonement for the holy place, the tabernacle of the congregation, and the altar, Le 16:16-19; and having done this, he was to take the live goat, lay his hands on it, confess over it, and put upon it all the iniquities of the children of Israel, and then send it away by a fit man into the wilderness, Le 16:20-22; upon which he was to put off his linen garments, wash his flesh, and put them on again, and offer the burnt offering for himself, and for the people, Le 16:23-25; also he that let go the goat, and he that carried and burnt the sin offerings without the camp, were to wash themselves and clothes also, Le 16:26-28; the observance of this day, once a year, which was on the tenth of the seventh month, as a day of affliction and atonement, was to be a statute for ever to the children of Israel, Le 16:29-34.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.