Numberi 11:2-12

2 Toen riep het volk tot Mozes; en Mozes bad tot den HEERE; en het vuur werd gedempt.
3 Daarom noemde hij den naam dier plaats Thab-era, omdat het vuur des HEEREN onder hen gebrand had.
4 En het gemene volk, dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israels wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven?
5 Wij gedenken aan de vissen, die wij in Egypte om niet aten; aan de komkommers, en aan de pompoenen, en aan het look, en aan de ajuinen, en aan het knoflook.
6 Maar nu is onze ziel dor, er is niet met al, behalve dit Man voor onze ogen!
7 Het Man nu was als korianderzaad, en zijn verf was als de verf van den bedolah.
8 Het volk liep hier en daar, en verzamelde het, en maalde het met molens, of stiet het in mortieren, en zood het in potten, en maakte daarvan koeken; en zijn smaak was als de smaak van de beste vochtigheid der olie.
9 En wanneer de dauw des nachts op het leger nederviel, viel het Man op hetzelve neder.
10 Toen hoorde Mozes het volk wenen door hun huisgezinnen, een ieder aan de deur zijner hut; en de toorn des HEEREN ontstak zeer; ook was het kwaad in de ogen van Mozes.
11 En Mozes zeide tot de HEERE: Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden, dat Gij den last van dit ganse volk op mij legt?
12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? heb ik het gebaard? dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt?

Numberi 11:2-12 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO NUMBERS 11

This chapter informs us of the complaints of the people of Israel, which brought the fire of the Lord upon them, and consumed many of them; and which, at the intercession of Moses, was quenched, and the place from thence called Taberah, Nu 11:1-3; and of the lusting of the mixed multitude after flesh, to increase which, they called to mind their food in Egypt; and to show their folly and ingratitude in so doing, the manna is described, Nu 11:4-9; and of the uneasiness of Moses, and his complaints of the heavy burden of the people upon him, Nu 11:10-15; and to make him easy, it is promised, that seventy of the elders of Israel should partake of his spirit, and assist in bearing the burden, Nu 11:16,17; and that the people should have flesh to serve them a whole month, Nu 11:18-20; at which last Moses expressed some degree of unbelief, Nu 11:21-23; however God fulfilled his promise with respect to both. Some of the spirit of Moses was taken and given to seventy elders, who prophesied, and two men are particularly taken notice of, who did so, Nu 11:24-30; quails in great numbers were brought by a wind to the people; but while they were eating them wrath came upon them, and they were smitten with a plague, whence the place was called Kibrothhattaavah, Nu 11:31-34; and from thence they removed to Hazeroth, Nu 11:35.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.