Openbaring 5:2-12

2 En ik zag een sterken engel, uitroepende met een grote stem: Wie is waardig het boek te openen, en zijn zegelen open te breken?

3 En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen, noch hetzelve in zien.

4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was, om dat boek te openen, en te lezen, noch hetzelve in te zien.

5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken.

6 En ik zag, en ziet, in het midden van den troon, en van de vier dieren, en in het midden van de ouderlingen, een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen, en zeven ogen; dewelke zijn de zeven geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen.

7 En Het kwam, en heeft het boek genomen uit de rechter hand Desgenen, Die op den troon zat.

8 En als Het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen.

9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie;

10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren; en wij zullen als koningen heersen op de aarde.

11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon, en de dieren, en de ouderlingen; en hun getal was tien duizendmaal tien duizenden, en duizendmaal duizenden;

12 Zeggende met een grote stem: Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging.

Openbaring 5:2-12 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO REVEALTION 5

This chapter contains the vision of the sealed book, and the opening of it by Christ, which occasions universal joy among all ranks and sorts of creatures. The book is described by the place where it was, in the right hand of God; by the uncommon manner in which it was written within and without; and by the seven seals it was sealed with, Re 5:1, next follows a proclamation made by a mighty angel, with a loud voice, to find out a person worthy and able to open this book, and loose its seals, Re 5:2, upon which a declaration is made, that none could be found in heaven, earth, or hell, Re 5:3, which had such an effect upon John, that it set him a weeping, Re 5:4, but was comforted by one of the elders suggesting, that there was a person that could, and would do it, when he calls the lion of the tribe of Judah, and the root of David, which are names of Christ, Re 5:5, of which he was assured by what he quickly saw, namely, the same person the elder spoke of, described by his position, standing between the throne, and the living creatures, and elders; and by his similitude and likeness, as a Lamb that had been lately slain, with seven horns and eyes in him; and by what he did, he went and took the book out of the right hand of God, his Father, Re 5:6,7. This occasioned a general joy among all kind of creatures; first among the four living creatures, and four and twenty elders, who are described by what they had, harps and golden vials, the one for praise, the other for prayer; and by what they did, they fell down in a worshipping posture before the Lamb, and sung the new song of redeeming love to him; in which they ascribe worthiness to him, to take the book and open its seals; declare their redemption unto God, by his blood, out of all nations of the earth; take notice of the honour done them by him, in making them kings and priests to God; and express their assurance that they shall reign with him on earth, Re 5:8-10, and next an innumerable company of angels join the living creatures and elders, in a doxology or ascription of glory to him, Re 5:11,12, yea, every creature in heaven and earth, upon it, and under it, and in the sea, are introduced as giving glory both to him that sat upon the throne, and to the Lamb, Re 5:13, and the whole is closed by the living creatures saying "Amen", to all, and by the elders prostrating themselves, and worshipping the living and eternal God, Re 5:14.