1 Kronieken 7:14

14 De kinderen van Manasse waren Asriel, welken de vrouw van Gilead baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead.

1 Kronieken 7:14 Meaning and Commentary

1 Chronicles 7:14

The sons of Manasseh; Ashriel, whom she bare
The wife of Manasseh, as distinguished from his concubine in the next clause; though the Targum reads, in connection with that,

``whom his Aramitess (or Syrian) concubine bare;''

and then adds,

who also bare Machir the father of Gilead;
so that Ashriel and Machir were brethren; from which Ashriel sprung the family of the Ashrielites, ( Numbers 26:29 Numbers 26:31 ) as from Machir the Machirites, ( Numbers 26:29 Numbers 26:31 ) .

1 Kronieken 7:14 In-Context

12 Daartoe Suppim en Huppim waren kinderen van Ir, en Husim, kinderen van Aher.
13 De kinderen van Nafthali waren Jahziel, en Guni, en Jezer, en Sallum, kinderen van Bilha.
14 De kinderen van Manasse waren Asriel, welken de vrouw van Gilead baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead.
15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam des tweeden was Zelafead. Zelafead nu had dochters.
16 En Maacha, de huisvrouw van Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.