1 Samuël 30:13

13 Daarna zeide David tot hem: Wiens zijt gij? En van waar zijt gij? Toen zeide de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik voor drie dagen krank geworden ben.

1 Samuël 30:13 Meaning and Commentary

1 Samuel 30:13

And David said unto him, to whom [belongest] thou?
&c.] To what country or people? and to whom among them?

and whence [art] thou?
of what nation? where wast thou born? what countryman art thou? for his being called an Egyptian before seems to be by anticipation, unless it was guessed at by his habit; for until he had eaten and drank he could not speak, and so could not be known by his speech:

for he said, I [am] a young man of Egypt;
that was the country he belonged to, and came from; he was an Egyptian by birth:

servant to an Amalekite;
one of those that had invaded the country, and burnt Ziklag, as it follows:

and my master left me, because three days agone I fell sick;
which was very barbarous and cruel to leave him at all, when they had camels with them, ( 1 Samuel 30:17 ) ; and no doubt carriages for their arms, provision, and spoil, and men; and more so to leave him without anybody with him to take care of him, and without any food, when he capable of eating any; but so it was ordered by the providence of God, that should be left to be the instrument of the just ruin of his master, and of the whole troop.

1 Samuël 30:13 In-Context

11 En zij vonden een Egyptischen man op het veld, en zij brachten hem tot David; en zij gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem water te drinken.
12 Zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weder in hem; want hij had in drie dagen en drie nachten geen brood gegeten, noch water gedronken.
13 Daarna zeide David tot hem: Wiens zijt gij? En van waar zijt gij? Toen zeide de Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat ik voor drie dagen krank geworden ben.
14 Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur verbrand.
15 Toen zeide David tot hem: Zoudt gij mij wel henen afleiden tot deze bende? Hij dan zeide: Zweer mij bij God, dat gij mij niet zult doden, en dat gij mij niet zult overleveren in de hand mijns heren! Zo zal ik u tot deze bende afleiden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.