2 Kronieken 26:18

18 En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, Aarons zonen, die geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer zijn van den HEERE God.

2 Kronieken 26:18 Meaning and Commentary

2 Chronicles 26:18

And they withstood Uzziah the king
They not only stood against him, but stood about him, surrounded him, so as to hinder him from approaching the altar of incense:

and said unto him, it appertaineth not unto thee, Uzziah, to burn
incense unto the Lord;
it did not belong to his office as a king, it was no part of it

but to the priests the sons of Aaron, that are consecrated to burn
incense;
and to them only; for even the Levites might not do it, only those of the tribe of Levi, that descended from Aaron, see ( Numbers 16:35 ) ,

go out of the sanctuary, for thou hast trespassed;
by going into that:

neither shall it be for thine honour from the Lord God;
but to his hurt, and be a brand of infamy upon him; for more is designed than is expressed, and as the event showed.

2 Kronieken 26:18 In-Context

16 Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN, om te roken op het reukaltaar.

17 Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN priesters, tachtig kloeke mannen.

18 En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den priesteren, Aarons zonen, die geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, want gij hebt overtreden, en het zal u niet tot eer zijn van den HEERE God.

19 Toen werd Uzzia toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de melaatsheid op aan zijn voorhoofd, voor het aangezicht der priesteren in het huis des HEEREN, van boven het reukaltaar.

20 Alstoen zag de hoofdpriester Azaria op hem, en al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd had.