Amos 8:9

9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren.

Amos 8:9 Meaning and Commentary

Amos 8:9

And it shall come to pass in that day, saith the Lord God
When this deluge and desolation of the land shall be, now spoken of: that I will cause the sun to go down at noon:
or to he so dark as if it was set; as at the time of our Lord's crucifixion, to which many of the ancient fathers refer this prophecy, though it has respect to other times and things. Jarchi interprets it of the kingdom of the house of David. It doubtless designs the kingdom of Israel, their whole policy, civil and ecclesiastic, and the destruction of it; particularly their king, princes, and nobles, that should be in great adversity, and that suddenly and unexpectedly; it being a fine sunshine morning with them, and they in great prosperity, and yet by noon their sun would be set, and they in the utmost darkness and distress; and I will darken the earth in a clear day;
the land of Israel, the people of it, the common people, who should have their share, in this calamity and affliction; and though it had been a clear day with them, and they promised themselves much and long felicity, yet on a sudden their light would be turned into darkness, and their joy into sadness and sorrow.

Amos 8:9 In-Context

7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten!

8 Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, het zal geheel oprijzen als een rivier, en het zal heen en weder gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte.

9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren.

10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lenden een zak, en op alle hoofd kaalheid brengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag.

11 Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des HEEREN.