Deuteronomium 4:20

20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is.

Deuteronomium 4:20 Meaning and Commentary

Deuteronomy 4:20

But the Lord hath taken you, and brought you forth out of the
iron furnace
The allusion is to the trying and melting of metals, and fleeing them from dross, by putting them into furnaces strongly heated, some of which are of earth, others of iron; the word, as the Jewish writers ^F7 observe, signifies such an one in which gold and silver and other things are melted; see ( Psalms 12:6 ) ( Proverbs 17:3 ) even "out of Egypt"; which is here compared to an iron furnace, because of the cruelty with which the Israelites were used in it, the hardships they were put under, and the misery and bondage they were kept in; but out of all the Lord brought them, as he does all his people sooner or later out of their afflictions, sometimes called the furnace of affliction, ( Isaiah 48:10 ) where their graces are tried, and they are purged, purified, and refined from their dross and tin. This the Lord did to Israel, he brought them out of their distressed state and condition:

to be unto him a people of inheritance, as ye are this day:
to be the Lord's inheritance, as they now were, ( Deuteronomy 32:9 ) as well as they were quickly to inherit the land of Canaan, for which they were brought out of the land of Egypt; and indeed they were already, even that day, entered on their inheritance, the kingdom of the Amorites being delivered into their hands.

---

FOOTNOTES:

F7 Maimon. & Bartenora in Misn. Celim. c. 8. sect. 9. & Jarchi in loc.

Deuteronomium 4:20 In-Context

18 De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van enigen vis, die in het water is onder de aarde;

19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld.

20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is.

21 Ook vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder woorden; en Hij zwoer, dat ik over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u ter erfenis geven zal.

22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan, en datzelve goede land erven.