Deuteronomium 31:18-28

18 Ik dan zal Mijn aangezicht te dien dage ganselijk verbergen, om al het kwaad, dat het gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden.
19 En nu, schrijft ulieden dit lied, en leert het den kinderen Israels; legt het in hun mond; opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israels.
20 Want Ik zal dit volk inbrengen in het land, dat Ik zijn vaderen gezworen heb, vloeiende van melk en honig, en het zal eten, en verzadigd, en vet worden; dan zal het zich wenden tot andere goden, en hen dienen, en zij zullen Mij tergen, en Mijn verbond vernietigen.
21 En het zal geschieden, wanneer vele kwaden en benauwdheden hetzelve zullen treffen, dan zal dit lied voor zijn aangezicht antwoorden tot getuige; want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden; dewijl Ik weet zijn gedichtsel dat het heden maakt, aleer Ik het inbreng in het land, dat Ik gezworen heb.
22 Zo schreef Mozes dit lied te dien dage, en hij leerde het den kinderen Israels.
23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: Zijt sterk en heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israels inbrengen in het land, dat Ik hun gezworen heb; en Ik zal met u zijn.
24 En het geschiedde, als Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltrokken waren;
25 Zo gebood Mozes den Levieten, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, zeggende:
26 Neemt dit wetboek, en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des HEEREN, uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u.
27 Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer na mijn dood!
28 Vergadert tot mij al de oudsten uwer stammen, en uw ambtlieden; dat ik voor hun oren deze woorden spreke, en tegen hen den hemel en de aarde tot getuigen neme.

Deuteronomium 31:18-28 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO DEUTERONOMY 31

Moses being old, and knowing he should quickly die, and must not go over Jordan with the people of Israel, acquaints them with it, and encourages them and Joshua to go over notwithstanding, and not be afraid of their enemies, since the Lord would go with them, and deliver them into their hands, De 31:1-8; and having written the law, he delivered it to the priests, and ordered that it should be read at the end of every seven years before all the people, that they and theirs might learn it, and fear the Lord, De 31:9-13; and whereas the death of Moses was very near, and the Lord foreseeing the people would quickly fall into idolatry, which would bring great calamities upon them, he directed Moses to write a song, which should be a witness for him, and against them, in ages to come; which Moses accordingly did, De 31:14-22; and Moses having given a charge to Joshua, and finished the writing of the law in a book, gave it to the Levites to put it in the side of the ark, De 31:23-27; and then ordered the chief of the tribes to be gathered together, that he might deliver the song, which by the direction and under the inspiration of God he had written, De 31:28-30; which song is recorded in De 32:1-43.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.