Ezra 5:8

8 Den koning zij bekend, dat wij getogen zijn naar het landschap Juda, ten huize des groten Gods, hetwelk gebouwd wordt met grote stenen, en het hout wordt gelegd in de wanden; en datzelve werk wordt ras gedaan, en gaat voorspoediglijk door hun handen voort.

Ezra 5:8 Meaning and Commentary

Ezra 5:8

Be it known unto the king
This seems to have been the usual form of beginning a letter to a king in those days, ( Ezra 4:12 ) that we went into the province of Judea; which from a kingdom was reduced to a province, and was become a part of the Babylonian, now Persian, monarchy, see ( Ezra 2:1 ) to the house of the great God; as the Jews called the Lord their God; and even the Heathens had a notion that there was one supreme God, though they worshipped inferior ones; and some had a notion that Jehovah the God of the Jews was he:

which is builded with great stones;
marble stones; as Jarchi F17, stones of rolling, as it may be rendered; which, according to Aben Ezra, were so large and heavy, that they could not be carried, but were obliged to roll them:

and timber is laid in the walls,
cedar wood, as Aben Ezra interprets it, for beams, for flooring and raftering; or rather, is put upon the walls, for the lining and wainscoting of them, which was done with cedar wood:

and this work goeth fast on, and prospereth in their hands;
and, unless timely prevented, will soon be finished.


FOOTNOTES:

F17 So David de Pomis, Tzemach David, fol. 15. 3.

Ezra 5:8 In-Context

6 Afschrift des briefs, dien Thathnai, de landvoogd aan deze zijde der rivier, met Sthar-Boznai, en zijn gezelschap, de Afarsechaieten, die aan deze zijde der rivier waren, aan den koning Darius zond.
7 Zij zonden een verhaal aan hem; en daarin was aldus geschreven: Den koning Darius zij alle vrede.
8 Den koning zij bekend, dat wij getogen zijn naar het landschap Juda, ten huize des groten Gods, hetwelk gebouwd wordt met grote stenen, en het hout wordt gelegd in de wanden; en datzelve werk wordt ras gedaan, en gaat voorspoediglijk door hun handen voort.
9 Toen hebben wij denzelven oudsten gevraagd, en aldus tot hen gezegd: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur te voltrekken?
10 Wijders hebben wij hun ook hun namen afgevraagd, dat wij ze u bekend maakten; dat wij mochten overschrijven de namen der mannen, die hoofden onder hen zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.