Genesis 29:1

1 Toen hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten.

Genesis 29:1 Meaning and Commentary

Genesis 29:1

Then Jacob went on his journey
After the above vow at Bethel, and having had some intimation that what he desired would be granted him; or "he lift up his feet" F24, which not only shows that he walked afoot, but that he went on his journey with great cheerfulness; for having such gracious promises made him, that God would be with him, and keep him, and supply him with all necessaries, and return him again to the land of Canaan, which made his heart glad; his heart, as the Jewish writers say F25, lift up his legs, and he walked apace, and with great alacrity: and came into the land of the people of the east;
the land of Mesopotamia or Syria, which lay to the east of the land of Canaan, see ( Isaiah 9:11 ) ; hither he came by several days' journeys.


FOOTNOTES:

F24 (wylgr-avyw) "et levavit pedes suos", Pagninus, Montanus, Vatablus, Fagius; "sustulit", Drusius, Schmidt.
F25 Bereshit Rabba, sect. 70. fol. 62. 2. Jarchi in loc.

Genesis 29:1 In-Context

1 Toen hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten.
2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put.
3 En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats.
4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran.
5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.