Genesis 36:5

5 En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan.

Genesis 36:5 Meaning and Commentary

Genesis 36:5

And Aholibamah bare Jeush, and Jaalam, and Korah
In this genealogy mention is made of another Korah among the sons of Eliphaz, ( Genesis 36:16 ) ; which Jarchi thinks is the same with this, and takes him to be a bastard, and begotten in incest by Eliphaz, on his father's wife Aholibamah; but Aben Ezra observes, that some are of opinion that there were two Korahs, one the son of Aholibamah, and the other the son of Adah; but he thinks there were but one, which was the son of Aholibamah, and is reckoned among the sons of Eliphaz, because he dwelt among them; or perhaps his mother died when he was little, and Adah brought him up with her sons, and so was reckoned her son; such were the children of Michal, Saul's daughter: these [are] the sons of Esau, which were born to him in the land of
Canaan;
and we do not read of any born to him elsewhere; so that of all his wives, which some think were four, others five, he had but five sons; what daughters he had is not related, though from ( Genesis 36:6 ) , it appears he had some.

Genesis 36:5 In-Context

3 En Basmath, de dochter van Ismael, zuster van Nebajoth.

4 Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel.

5 En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan.

6 Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.

7 Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.