Genesis 42:34

34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen.

Genesis 42:34 Meaning and Commentary

Genesis 42:34

And, bring your youngest brother unto me
Their brother Benjamin: then shall I know that you [are] no spies, but [that] you [are] true
[men];
he knew they were no spies now, but true, honest, upright men, with respect to any designs upon the country; but then he should own and acknowledge them to be such, having such plain proof that what they said was true: [so] will I deliver your brother;
their brother Simeon, who was left bound; though this circumstance they also here studiously conceal from their father: and ye shall traffic in the land;
not only for corn, but for any other commodity Egypt furnished its neighbours with.

Genesis 42:34 In-Context

32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste is heden bij onzen vader in het land Kanaan.
33 En die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt heen.
34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en gij zult in dit land handelen.
35 En het geschiedde, als zij hun zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen huns gelds, zij en hun vader, en zij waren bevreesd.
36 Toen zeide Jakob, hun vader, tot hen: Gij berooft mij van kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is er niet; nu zult gij Benjamin wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.