Genesis 49:26

26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!

Genesis 49:26 Meaning and Commentary

Genesis 49:26

The blessings of thy father have prevailed above the blessings
of my progenitors
Jacob's blessings were greater and more numerous, both those which he himself had, and bestowed upon his offspring, than those that Abraham and Isaac had, he having more children than they, and blessings for everyone of them; whereas they each of them had but two, and one of these two were excluded the blessing: and besides, though these blessings were the same in substance bestowed on his progenitors, and by them on him, yet these were more clearly and distinctly given out by him to his posterity, and were nearer their accomplishment:

unto the utmost bounds of the everlasting hills, they shall be on the
head of Joseph:
that is, continue on him as long as the everlasting hills continue, particularly those of a spiritual kind, for they endure for ever. The word for "bounds" signifies "desire"; and Onkelos paraphrases the words,

``which the princes that were of old desired:''

meaning either the angels who desire to look into heavenly things, or the patriarchs, who were desirous of the coming of the Messiah, and salvation by him; and so the Vulgate Latin version is, "until the desire of the everlasting hills should come"; that is, Christ, who is the desire of all nations, in whom all nations of the earth are to be blessed, and therefore desirable; blessings of all kinds are upon the head of the just, as they were on Joseph, ( Proverbs 10:6 )

and on the crown of the head of him that was separate from his
brethren;
who shunned company and conversation with him, and at length sold him into Egypt, where he was parted from them, and remained separate for many years; and when they came to dwell in the land of Egypt, they lived in Goshen, and he at Pharaoh's court, where he was distinguished with peculiar honours, and advanced above them. Of Christ his antitype, see ( Hebrews 7:26 ) .

Genesis 49:26 In-Context

24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van de Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels;
25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder!
26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.
28 Al deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.