Jeremia 19:1

1 Zo zegt de HEERE: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks, en van de oudsten der priesteren.

Jeremia 19:1 Meaning and Commentary

Jeremiah 19:1

Thus saith the Lord, go and get a potter's earthen bottle
From the potter's house, where he had lately been; and where he had been shown, in an emblematic way, what God would do in a short time with the Jews; and which is here further illustrated by this emblem: or, "go and get", or "buy, a bottle of the potter, an earthen one" ^F11; so Kimchi; called in Hebrew "bakbuk", from the gurgling of the liquor poured into it, or out of it, or drank out of it, which makes a sound like this word ^F12: and [take] of the ancients of the people, and of the ancients of the
priests;
the word "take" is rightly supplied by our translators, as it is by the Targum, the Septuagint, Syriac, and Arabic versions; for these words are not to be connected with the former, as in the Vulgate Latin version; as if the prophet was to get or buy the earthen bottle of the elders of the people, and of the priests; but those who were the greatest and principal men of the city, and of which the Jewish sanhedrim consisted, were to be taken by the prophet to be witnesses of what were said and done, to see the bottle broke, and hear what Jeremiah from the Lord had to say; who, from their years, it might be reasonably thought, would seriously attend to those things, and would report them to the people to great advantage; and the Lord, who sent the prophet to them, no doubt inclined their hearts to go along with him; who, otherwise, in all probability, would have refused; and perhaps would have charged him with impertinence and boldness, and would have rejected his motion with contempt, as foolish or mad.

---

FOOTNOTES:

F11 (vrx ruwy qbqb tynqw) "emas, [vel] emito oenophorum a figulo testaceum", Munster, Tigurine version. So Kimchi and Ben Melech.
F12 Vid. Stockium, p. 150.

Jeremia 19:1 In-Context

1 Zo zegt de HEERE: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks, en van de oudsten der priesteren.

2 En ga uit naar het dal des zoons van Hinnom, dat voor de deur der Zonnepoort is, en roep aldaar uit de woorden, die Ik tot u spreken zal;

3 En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem! Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk een ieder, die het hoort, zijn oren klinken zullen;

4 Omdat zij Mij verlaten, en deze plaats vervreemd, en andere goden daarin gerookt hebben die zij niet gekend hebben, zij, noch hun vaderen, noch de koningen van Juda; en hebben deze plaats vervuld met bloed der onschuldigen.

5 Want zij hebben de hoogten van Baal gebouwd, om hun zonen met vuur te verbranden, aan Baal tot brandofferen; hetwelk Ik niet geboden, noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen?