Jeremia 3:8

8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook.

Jeremia 3:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 3:8

And I saw, when for all the causes, whereby backsliding Israel
committed adultery
Not only Judah saw, but God, who sees all things, saw the idolatry of the ten tribes which apostatized from him, and all the springs, causes, reasons, and occasions of it, and its consequences; and also the treachery, hardness, and idolatry of Judah: I had put her away, and given her a bill of divorce;
as men did, when they put away their wives, as they might lawfully do in case of adultery; and here being that which answered to it, spiritual adultery or idolatry, the Lord, who was married to this people, put them away from him, and caused them to be carried captive out of their own land into another, ( 2 Kings 17:6 ) which is meant by the bill of divorce; so the Targum,

``I caused them to go into captivity, as those that give a bill of divorce (to their wives) and dismiss them:''

yet her treacherous sister Judah feared not;
to commit idolatry and offend the Lord, nor stood in awe of his righteous judgments; had no reverence of God, nor fear of punishment; so hardened and daring was she: but went and played the harlot; committed idolatry, as the ten tribes did, taking no warning by what befell them.

Jeremia 3:8 In-Context

6 Voorts zeide de HEERE tot mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar.

7 En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeer u tot Mij; maar zij bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda.

8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook.

9 Ja, het geschiedde, vanwege het gerucht harer hoererij, dat zij het land ontheiligde; want zij bedreef overspel met steen en met hout.

10 En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE.