Jeremia 32:30

30 Want de kinderen Israels en de kinderen van Juda hebben van hun jeugd aan alleenlijk gedaan, dat kwaad was in Mijn ogen; want de kinderen Israels hebben Mij door het werk hunner handen alleenlijk vertoornd, spreekt de HEERE.

Jeremia 32:30 Meaning and Commentary

Jeremiah 32:30

For the children of Israel and the children of Judah
The former are mentioned, as well as the latter, though they had been carried captive some years ago, to justify the dealings of God with them; and besides, there were some of the ten tribes that remained, and were mingled with the tribes of Judah and Benjamin: of all which it is said, that they have only done evil before me from their youth;
from their infancy, being conceived in sin, and shapen in iniquity; and so being destitute of the grace of God, did nothing else but sin all their days, as is said of the men of the old world, ( Genesis 6:5 ) ( 8:21 ) . Some understand this, from the time of their becoming a people, a body politic; or from the time of their coming out of Egypt, and being in the wilderness, when their idolatry began, they brought out of Egypt; or from the time of the judges: for the children of Israel have only provoked me to anger with the
work of their hands, saith the Lord;
with their idols, made by their own hands; these they worshipped instead of their Creator and Benefactor; which must be very provoking indeed!

Jeremia 32:30 In-Context

28 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik geef deze stad in de hand der Chaldeen, en in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en hij zal ze innemen.
29 En de Chaldeen, die tegen deze stad strijden, zullen er inkomen, en deze stad met vuur aansteken, en zullen ze verbranden, met de huizen, op welker daken zij aan Baal gerookt, en anderen goden drankofferen geofferd hebben, om Mij te vertoornen.
30 Want de kinderen Israels en de kinderen van Juda hebben van hun jeugd aan alleenlijk gedaan, dat kwaad was in Mijn ogen; want de kinderen Israels hebben Mij door het werk hunner handen alleenlijk vertoornd, spreekt de HEERE.
31 Want tot Mijn toorn en tot Mijn grimmigheid is Mij deze stad geweest, van den dag af, dat zij haar gebouwd hebben, tot op dezen dag toe; opdat Ik haar van Mijn aangezicht wegdeed;
32 Om al de boosheid der kinderen Israels en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesteren, en hun profeten, en de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.