Klaagliederen 2:8

8 Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt.

Klaagliederen 2:8 Meaning and Commentary

Lamentations 2:8

The Lord hath purposed to destroy the wall of the daughter of
Zion
Either the wall of the city, as Aben Ezra; or the wall that encompassed the temple, and all the outward courts of it, as Dr. Lightfoot F19 thinks; this the Lord had determined to destroy, and according to his purposes did destroy it, or suffer it to be demolished; and so all were laid open for the enemy to enter: he hath stretched out a line;
a line of destruction, to mark out how far the destruction should go, and bow much should be laid in ruins; all being as exactly done, according to the purpose and counsel of God, as if it was done by line and rule; see ( Isaiah 34:11 ) ; he hath not withdrawn his hand from destroying;
till he made a full end of the city and temple, as he first designed: therefore he made the rampart and the wall to lament:
the "chel" and the wall; all that space between the courts of the temple and the wall that surrounded it was called the "chel"; and so the Targum, the circumference or enclosure; and these were laid waste together, and so said to lament: according to others they were two walls, a wall the son of a wall, as Jarchi interprets it; an outward and an inward wall, one higher than another; a low wall over against a high wall; which was as a rampart or bulwark, for the strength and support of it: they languished together;
or fell together, as persons in a fit faint away and full to the ground.


FOOTNOTES:

F19 Prospect of the Temple, c. 17. p. 1089.

Klaagliederen 2:8 In-Context

6 Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen.
7 Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom te niet gedaan, Hij heeft de muren harer paleizen in des vijands hand overgegeven; zij hebben in het huis des HEEREN een stem verheven als op den dag eens gezetten hoogtijds.
8 Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt.
9 Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE.
10 Jod. De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jonge dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.