Leviticus 26:40

40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.

Leviticus 26:40 Meaning and Commentary

Leviticus 26:40

If they shall confess their iniquity, and the iniquity of
their fathers
The Targum of Jonathan adds,

``in the time of their distress;''

which might serve to bring their sins to remembrance, and them to a confession of them, not only of their own sins, but of their fathers' also; acknowledging thereby that they had been guilty of sinning against God for a long course of years past; and that God had been long suffering towards them, and bore much with them before he brought his judgments on them, which were just, and what they righteously deserved; and such a confession Daniel made, ( Daniel 9:4-8 ) ; and the words may as well be rendered absolute as conditional, or better, and as a prediction of what would be done by them when in captivity and distress, "and they shall confess their iniquity" ^F3; with shame and sorrow, with repentance for it, and abhorrence of it; or otherwise, if the confession was only verbal and hypocritical, it would not be acceptable:

with their trespass which they trespassed against me;
along with their own iniquities, and those of their fathers, they should confess, their trespass against the Lord would be acknowledged by them; which seems to design some particular and grievous sin committed by them, by which perhaps is meant their idolatry, a capital sin, directly against God, and what those people were prone unto:

and that also they have walked contrary unto me;
to his mind and will, to his laws, commands, statutes, and ordinances, disregarding him and them, as if enemies to him; or "by chance"; (See Gill on Leviticus 26:21).

---

FOOTNOTES:

F3 (wdwthw) "et confitebuntur", Pagninus, Montanus.

Leviticus 26:40 In-Context

38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren.

39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.

40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben.

41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben;

42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;