Markus 6:37

37 Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven?

Markus 6:37 Meaning and Commentary

Mark 6:37

He answered and said unto them, give ye them to eat
This he said to try their faith, and make way for the following miracle:

and they say unto him, shall we go and buy two hundred pennyworth
of bread, and give them to eat?
This might be just the sum of money they now had in the bag, as Grotius, and others conjecture; and the sense be, shall we lay out the two hundred pence, which is all we have in hand, to buy bread for this multitude? is it proper we should? is it thy will that so it should be? and if we should do so, as Philip suggests, ( John 6:7 ) , it would not be enough to give every one a little: wherefore they say this, as amazed that he should propose such a thing unto them: or the reason of mentioning such a sum, as Dr. Lightfoot observes, might be, because that this was a noted and celebrated sum among the Jews, and frequently mentioned by them. A virgin's dowry, upon marriage, was "two hundred pence" ^F3; and so was a widow's; and one that was divorced ^F4, if she insisted on it, and could make good her claim: this was the fine of an adult man, that lay with one under age; and of a male under age, that lay with a female adult ^F5; and of one man that gave another a slap of the face ^F6. This sum answered to six pounds and five shillings of our money.

---

FOOTNOTES:

F3 Misn. Cetubot, c. 1. sect. 2. & 4. 7. & 5. 1.
F4 Ib. c. 2. sect. 1. & 11. 4.
F5 Ib. c. 1. sect. 3.
F6 Misn. Bava Kama, c. 6. sect. 8.

Markus 6:37 In-Context

35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag;

36 Laat ze van U, opdat zij heengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet, wat zij eten zullen.

37 Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven?

38 En Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.

39 En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij waardschappen, op het groene gras.