Nehemia 2:18

18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede.

Nehemia 2:18 Meaning and Commentary

Nehemiah 2:18

Then I told them of the hand of my God which was good upon me.
&c.] Of the kind providence of God in exalting him in the court of the king of Persia, in giving him an opportunity of laying the sad case of Jerusalem before him, and in inclining his heart to show favour to him, and grant his request:

as also the king's words that he had spoken to me;
what passed between them on this subject, the commission he gave him, and the letters he sent by him to his governors on this side the river:

and they said, let us rise up and build;
encouraged by this account of things, they proposed to set about the work immediately:

so they strengthened their hands for this good work;
animated and encouraged one another to proceed to it at once with cheerfulness, and to go on in it with spirit and resolution.

Nehemia 2:18 In-Context

16 En de overheden wisten niet, waar ik heengegaan was, en wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden, en den anderen, die het werk deden, niets te kennen gegeven.
17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn.
18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede.
19 Als nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit hoorden, zo bespotten zij ons, en verachtten ons; en zij zeiden: Wat is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren?
20 Toen gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.