Numberi 22:2

2 Toen Balak, de zoon van Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten gedaan had;

Numberi 22:2 Meaning and Commentary

Numbers 22:2

And Balak the son of Zippor saw all that Israel had done to
the Amorites.
] The word "Amorites" being particularly pointed, shows, as Aben Ezra observes, that Sihon and Og are both meant, and that there were not among the kings of the land of Canaan any so great as they; wherefore when Balak, who was the present king of Moab, saw what Israel had done to them, that they had conquered them, and seized upon their kingdoms: he reasoned within himself, and said, as Jarchi represents him, that if they could not stand before Israel, much less could he and his people; and the rather, since those kings Israel had subdued were too powerful for the king of Moab, and had taken part of his country from him, and yet Israel was too strong for them.

Numberi 22:2 In-Context

1 Daarna reisden de kinderen van Israel, en legerden zich in de vlakken velden van Moab, aan deze zijde van de Jordaan van Jericho.
2 Toen Balak, de zoon van Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten gedaan had;
3 Zo vreesde Moab zeer voor het aangezicht dezes volks, want het was veel; en Moab was beangstigd voor het aangezicht van de kinderen Israels.
4 Derhalve zeide Moab tot de oudsten der Midianieten: Nu zal deze gemeente oplikken al wat rondom ons is, gelijk de os de groente des velds oplikt. Te dier tijd nu was Balak, de zoon van Zippor, koning der Moabieten.
5 Die zond boden aan Bileam, den zoon van Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt, en het blijft liggen recht tegenover mij.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.